In 1927 wordt ze lid van de Partai Syarekat Islam Indonesia, PSII. Samen met haar man richt ze in 1930 een lokale afdeling op van een nationalistisch-islamitische politieke partij. Als ze terugkeert naar haar geboorteplaats Palopo zet ze zich onder familie en vrienden actief in voor de idealen van haar partij in het Luwu-gebied. Doordat ze met haar standpunten over onafhankelijkheid en religie een grote aanhang krijgt, wordt ze in de gaten gehouden door de Nederlanders. In 1934 word ze opgepakt en zit ze 14 maanden in de gevangenis.
Vanwege haar verzet tegen een nieuwe koloniale overheersing is ze na de Japanse capitulatie in 1945 doelwit van de NICA, de Nederlandsch Indische Civiele Administratie een semimilitaire organisatie die gericht is op het herstel van het Nederlandse koloniaal gezag. Ze wordt ze gearresteerd en gemarteld. Van de Sengkang-gevangenis in Wajo wordt ze overgebracht naar de Bajo-gevangenis.
De martelingen bestaan uit lange einden rennen en met haar gezicht in de zon moeten staan waarbij er naast haar oor een pistool wordt afgevuurd totdat ze bewusteloos neervalt waarna ze haar schoppen en slaan. Nadat ze door de zware martelingen van de NICA doof is geworden, laten de Nederlanders haar, inmiddels 67 jaar, vrij.
Opu Daeng Risaju
Sulawesi / 1880-1964